Het bos van Wilhelmina-oard zit vol leven. Beheerder Germ van der Burg van natuurbeschermingsorganisatie It Fryske Gea nam de redactie van dorpsblad De Zakenman mee op pad.
Deel 2.
It Fryske Gea is verplicht om iedere zes jaar een inventarisatie van de broedvogels te maken. Bij de laatste telling kwam de vereniging op 38 broedparen. Daarnaast worden ook planten en insecten met regelmaat geteld. In 2018 zijn in het bos vijftien soorten landslakken geteld en het bos herbergt maar liefst zestien verschillende soorten bramen.
We horen een vink zingen en een specht ratelt tegen een dode eik. De echo is door het hele bos te horen. Henk Waterlander spot twee gaten in een eik. ,,Die binnen noch farsk!”, roept hij enthousiast. De beide natuurliefhebbers scharen om de boom heen. ,,De specht had in goed gefoel foar dea hout.” De voederplaats is kennelijk wel leeggegeten. De schors bevat op het eerste gezicht geen insecten meer.
De kortstondige bosbouw zorgde voor uitbreiding van het gebied. De boeren plantten eiken aan, voor geriefhout en om de schors te oogsten voor de leerlooierij . Toen het looien van leer later een chemisch proces werd, Waren de eiken niet meer nodig. ,,De bosk wie doetiids folle wieter. De ieken waarden op ekers plante. Sa binnen de ‘rabatten’ ûntstean.” De langwerpige ophogingen tussen de greppels zijn in de loop van de jaren opgedroogd. Het grondwater in het bos is inmiddels flink gezakt. Het bos ligt enkele decimeters hoger dan het naastgelegen weiland. Deze situatie maakt de toekomst van bosbeheer ingewikkeld. Als het bos niet genoeg water krijgt, droogt het uit.
Naast het pad ligt een door It Fryske Gea omgezaagde zomereik. Germ van der Burg legt uit dat die boom geen kans meer had en dood was gegaan. ,,It is op dit stik te ticht groeid. De iek dêrneist slokte al it ljocht op.” Wijzend naar een andere boom: ,,Dy giet it ek net rêden. De krún docht syn bêst, mar de oare beammen groeie flugger.” Omdat dode bomen langs wandelpaden voor onveilige situaties kunnen leiden, worden ze dicht bij paden vaak omgezaagd. De beuk en de eik zijn het meest in het bos te vinden. Van der Burg kijkt enthousiast om zich heen en vertelt nog een weetje: Van één eik profiteren meer dan zeshonderd verschillende soorten dieren en insecten zoals vogels, zoogdieren, insecten, mieren en kevers.
De wandelpaden worden met wissels van de das doorkruist. Overal zitten kleine of grotere inhammenl die de dieren van de ene naar de andere kant leiden. Bij sommige bomen zijn aan de onderkant gaten gegraven. ,,Hjir had in das nei wjirms socht. Misskien sieten der ek wol lekker maaiekevers”, zegt Waterlander. De twee stuiten op een dassenburcht. Met ferme passen lopen de mannen beiden een kant op. Links ligt een duidelijk zandbult. Rechtsachter is het gat iets minder groot. Het gangenstelsel wordt bovengronds door de wissels verbonden. ,,Sa’n burcht kin wol 1,5 meter djip wêze en strekt him ûnder de grûn wol út tot wol twahûndert fjouwerkante meter”, zegt Van der Burg.
Henk Waterlander heeft regelmatig dassen door dit bos zien lopen. Een keer was hij getuige van een vechtpartij. ,,Se raasden sa hurd, dat ik eefkes net wist wat it wie. Doe seach ik twa dassen troch de bosk draven. Mei in rotgang makken de twa sicht út de foutten.”
We passeren een hele oude vliegden. De naaldboom, ook wel grove den genoemd, staat hier waarschijnlijk al langer dan het bos oud is. Iets verderop, op de grond, ziet Germ van der Burg de Gewone Eikenvaren. Ondanks zijn naam is het plantje niet veelvoorkomend. De varen met de ranke bladeren laat zich alleen in hele oude bossen en singels zien. De plant gedijt goed in droge beschaduwde randen. De heide aan de slootkant is een erfenis van de tijd voordat het Wilhelmina-Oardbos bestond. ,,It lânskip is hiel goed te lêzen. De bosk leit folle heger as de greide.”
Een zanglijster fluit ons een wijsje toe. Waterlander en Van der Burg pakken de verrekijker erbij. Aan de randen zingen de vogels in het zonnetje. We spotten de pimpelmees, koolmees, zanglijster en een roodborstje. Die laatste laat zich niet zien. We horen het vrolijke gezang, maar het kleine vogeltje zelf kunnen we niet ontdekken. ,,Ik tink dat ‘r yn de hulst ferskûle sit.”
Germ van der Burg ziet een tonderzwam op een oude berk. Daarnaast ligt een mogelijke braakbal. Henk Waterlander pluist het restant uit. Hij ontdekt wat muizenharen en een restant van een botje. Waterlander is niet helemaal zeker van zijn zaak. ,It kin ek in drol fan in marter wêze.”
Bij het verlaten van het bos zien we toch nog het roodborstje. Bovenin de lijsterbes fluit de kleine vogel zijn publiek op de grond toe. Van der Burg en Waterlander pakken weer rap de verrekijker er bij. ,,Se ha wol reade boarst mar dochs in hiele goeie skutkleur”, zegt Van der Burg, ,,Mar ast it ien kear sjochst, dan is it in prachtich gesicht.”
Germ van den Brug en Henk Waterlander
Rechte paden
Roekenkolonie
Vossenkeutel
Wilhelmina-Oard van boven